Loading…

Bergse kraaier

Lang voordat er in het westelijk europa zelfs maar gedacht werd aan georganiseerde hoender bijeenkomsten, werden in het Bergsche land hanen gefokt met een diepe en bijzonder lange kraailengte. Ze waren zeer populair in deze streek. Het huidige BDRG (duitse KLN) heeft 28 authentieke fokstations geregistreed. In 2001 zijn de Bergsche kraaier, de Bergsche schlotterkamme, de Krüper en Bavariaanse landgans opgenomen in de lijst voor het behoud van gedomesticeerde bedreigde rassen.

Origine en ontwikkeling De origine van de Bergsche kraaier ligt zo ver in het verleden dat er geen verifieerbare informatie meer te vinden is. We moeten het vooral hebben van interpretaties en legendes. Een van deze legendes suggereert dat de voorouders van de Bergsche kraaier en Denizli terug gaan tot de Middeleeuwen. (Wiedenmann 1949) De bewering is dat Graaf van den Berg op de terugreis van de kruistocht van Keizer Barbarossa in 1190 verdwaalde in het ruige terrein. Hij vond zijn weg, na 3 dagen, naar het dichtstbijzijnde dorp dankzij het lange kraaien van de haan die galmde over de velden.

Hij kocht van de Spaanse monikken een aantal van deze hanen en hennen als grote dank en bracht ze terug naar zijn thuisland. Vast staat wel dat deze langkraaiers in het Osmaanse rijk gekruisd zijn met getoepte dieren. Vermoedelijk is uit deze lijn de Bergsche kraaier ontstaan, met als naam de naam van de Graaf vd Berg.

De Bergse kraaier, ook bergkraaier genaamd, is het oudste Duitse hoenderras en wordt sinds vele eeuwen gefokt. De oorsprong van het ras ligt in het zogenaamde Bergse land, de heuvelachtige landstreek ten oosten van Düsseldorf en Keulen. Het opvallende kenmerk is de langdurende en aangename kraai, die soms tot meer dan tien seconden duren kan. Deze eigenschap deelt de Bergse kraaier met langkraaiers uit de Balkan en Azië.

De bergse kraaierstaatb op delijst van bedreigde dieren in Duitsland,  door deinspanningen van de traditierijke "Vereinigung der Züchter bergischer Hühnerrassen" is hette danken dat het ras nog bestaat en actief gefokt wordt. In de laatste jaren wordt groeit het aantal fokkers. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door een algemeen toegenomen interesse voor langkraaiers, maar waarschijnlijker is dat de zogenaamde instandhoudingsfokkerij door fokkers met historisch gevoel een belangrijkere rol begint te spelen. De laatste ontwikkeling was in 2015 de oprichting van een fokkerskring met stamboek met het doel de genetische variatie binnen het ras te behouden.

Eigenschappen en kenmerken

Bergse kraaiers zijn uitgesproken aktieve, waakzame dieren , die uitstekend hun eten in de natuur kunnen zoeken. Bedreigingen zoals roofvogels merken ze snel en ze hebben dan een grote vluchtafstand. Ze Ze zijn wat terughoudend naar vreemden maar de eigenaar heeft vaak een goede vertrouwensband met zijn dieren Omdat ze hoo vliegen is een hoge ren van belang.

Broedsheid

Een Bergse kraaier word bijna nooit broeds.Bij dieren waar in het verledende Bosnische of Kosovaarse kraaiers is ingekruist is, wordt broedsheidvaker aangetroffen.

Eieren en vruchtbaarheid

Ze leggen 120-130 eieren per jaar Het legbegin is meestal bij een leeftijd van 6-8 maanden. Omdat de hennen vooralin de zoemr leggen, worden de meeste eieren tussen maart en september gelegd. Opmerkelijk is, dat de eierproductie in het tweede en derde levensjaar nauwelijks teruggaat. Bergse kraaiers kunnen heel oud worden en in veel gevallen zijn ze ook met zes jaar of ouder in staat te leggen en zich voort te planten.

Uiterlijk

Typische Bergse kraaierhanen hebben een langgestrekte, stevige, relatief hooggestelde en rechtopstaande langhoenvorm met een iets gebogen rug en vrij hoog gedragen staart, waardoor de gewenste "driebogenlijn" ontstaat. De staart moet vol zijn met lange veren. Helaas lijden bijna alle kraaiers aan een ongewenste breekbaarheid van de staartveren, die vaak rafelig en geknikt zijn.De vorm van de hen heeft een wat minder uitgesproken lichaams- en staarthouding.

De haan heeft een kleine tot middelgrote, staande enkele kam, waarvan de achterkant als een vlag naar achteren wijst zonder contact met de nek. Bij de hen komt vaak een hangkam voor. De snavel is tamelijk lang en hoornkleurig. De oorschijven zijn amandelvormig en wit, bij de oudere hanen vaak met rode randen. De keellappen zijn middellang. De kleur van de ogen is oranjekleurig tot lichtbruin.

Kleur en tekening

De enige officieel erkende kleurslag is goud (Nederland) of schwarz-goldbraun-gedobbelt. Een recessieve zilverkleurige (crèmekleurige of witte) variant schijnt onder de goudkleurige dieren verborgen te zijn en komt af en toe voor. Binnen de "fokkerskring Bergse kraaiers" werd in 2015 bepaald, dat deze dieren ook geaccepteerd worden en in het stamboek opgenomen kunnen worden. Tot nu toe werd deze variant niet doelgericht gefokt.

Het halsgevederte van de haan is gekleurd met zwarte punten, de staart is zwart, de vleugelveren zijn gezoomd. De hennen zijn overal zwart, behalve de borst en schouders, waar de – vaak verdekte – dobbeling te zien is. Opvallend is de omzoming van de vleugelpennen, die zich als een gekleurde driehoek op de zwarte achtergrond toont. Het begrip "dobbeling" betreft de verentekening van de borst, soms ook de schouders. Deze tekening komt enkel voor bij de bergkraaiers en andere Bergse rassen die uit kruisingen met Bergse kraaiers voorgekomen zijn, zoals de Bergse hangkam en de Duitse kruiper. Bij de dobbeling, de grofste vorm van omzoming, laten de borstveren en die van de schouders op de zwarte achtergrond centrale lichte punten (Duits: "Dobbeln") zien, die vaak door zwarte veren bedekt worden. In het laatste geval spreekt men van een verdekte dobbeling. De naam van de tekening is afgeleid van de stenen van een oud en niet meer bekend Bergs bordspel. Het woord is overigens hetzelfde als het Nederlandse “dobbelen” en “dobbelsteen”. Genetisch is de dobbeling met omzoming, pelling en vergelijkbare tekeningen verwand, die op de zelfde genen terug te leiden zijn en enkel door de medewerking van bepaalde allelen hun verschillen uitdrukken.

 

Er bestaat ook een krielvariant, die uiterlijk met het grote hoen overeenkomt. De kriel kraait hoger en iets korter (tot ongeveer zes seconden).