(Utai)chan
Chân hoen/ Utaichân/ウイャン
Het chan hoen letterlijk vertaald het huilende mannetje
Het Chân hoen is populair geworden in Japan ten tijde van het Ryukyu Koninkrijk (14e tot de 19e eeuw) Vooral vanaf het moment dat het koninkrijk een tribuutrelatie aanging met oa. China, wat de handel en welvaart op de eilanden explosief deed toenemen. Ook verschillende diersoorten kwamen mee met de handelsvloten, waaronder het Chinees sing hoen of Chanchi (vermoedelijke eerste intrede ca. midden 1300) ten tijde van de Samurai werden de dieren gehouden door mensen van stand. De dieren werden getoond in kooien/baskets.
Ten tijde van de tweede wereldoorlog werd het ras vooral vanwege het vlees gehouden, en dat heeft ze bijna doen uitsterven. Aangezien ze in China niet of nauwelijks meer bekend zijn en feitelijk zijn uitgestorven is er in 1991 in Japan besloten ze eveneens uit te roepen als beschermd cultureel erfgoed en ze te bestempelen tot inheems Japan hoen.
De naam ‘Utaichân’ is vermoedelijk Okinawa dialect. Een andere alias uit Okinawa is ‘Utedui-
Gewicht haan: 1.8 KG
Gewicht hen: 1.4 Kg
Vrij stevig gebouwd dorkingachtig hoen
Ze hebben een baard en enkele kam met rode oren.
De gele of parelkleurige ogen steken fel af.
Ze worden momenteel gefokt in Japan in een aantal kleurslagen:
Zwart, Wit en Goshiki. (maar op verschillende foto’s zien we eveneens aziatisch zilverpatrijs, aziatisch patrijs, en zalmachtig maar ook tarwekleurig)
Het ras wordt momenteel onder toeziend oog van Utaichan Preservation Society gefokt voor behoud. Er zijn naar schatting in het Uruma gebied een kleine 100 dieren.