Loading…

Cubalaya

Als oorsprongsland van de Cubalaya geldt het eiland Cuba. Spanjaarden en Portugezen brachten de voorouders van de huidige Cubalaya van de Filippijnen naar het Caribisch gebied, naar Cuba.

De “Manilos de Regia”, een Filippijns vechthoenderras, alsmede de “Malayos Pavos” en/of  “Ga Cua”, Vietnameense vechthoenders, moeten naar men zegt tot de voorvaderen van de Cubalaya behoren. “Ga Cua” kunnen vanwege hun lichaam, hun hoog percentage wit en hun lage gewicht bij het ontstaan een rol hebben gespeeld.

De “Malayos Pavos” waren kleiner dan de “Manilos de Regia”, hadden sterke botten, een tamelijk platte borst, maar sterke vleugels met markante schouders. Zeer opvallend was hun relatief lange staart, die vrijwel in een hoek van 45 graden elegant onder het horizontale gedeelte werd gedragen, daarbij bijna de indruk van een koningssleep wekte. De kop zag eruit als die van een roofvogel met diepliggende ogen en vrij onontwikkelde kin- en oorlellen.  Zo deden ze erg agressief en vechtlustig aan. Een andere vreemde eigenschap waren de knoopachtige sporen, die er onontwikkeld of als parels uitzagen.

Carlos F. Caballe schreef erover in de “Tribuna Avicola”, van juli 1944: “Rond 1889 had mijn goede vriend en apotheker van Guanabacoa, de heer Domingo Montane,  groot liefhebber van dit ras, ongetwijfeld de beste Malayos Pavos, die ik ooit heb gezien. De mooie kleur van deze Malayen was erg verschillend, want naast de verschillende tinten van de normale wilde kleur was er een grijze wilde borstkleur, een zeldzame combinatie van een zilveren en een wilde kleur. Deze fokker bezat ook de zilverkleurige Malayen, die er prachtig uitzagen met hun lichte zilveren dekveertjes op een fluweelzwarte basiskleur. Bovendien had hij ook de zgn. oranje-eendenvleugelkleurige Malayen (opm.: silver duckwing), hetgeen een mengkleur tussen goud en zilver was.

 

Eerder schrijft Caballe: “In die tijd was er in Cuba grote belangstelling voor Aziatische pluimveerassen. Ik herinner me, dat ik in 1893 een Malaya-hennetje met een op erwten lijkende kam van de heer Enrique Alcalde kocht, dat er bijzonder aantrekkelijk uitzag met zijn asgrijze kleur en donkere kleur ogen, snavel en poten. Het was een nieuwe kleurensoort, die Alcalde uit Florida/USA had geïmporteerd en die hoogstwaarschijnlijk uit Azië was ingevoerd, want in bouw en uiterlijk was de hen identiek aan onze Malayen met een op erwten lijkende kam, die wij enthousiast kweekten.

Een derde ras vormden de Malayos Enanos (bulldog-Malayen) of de Malayos Patatos (kriel-Malayen), die door de Cubanen gefokt werden. De beschrijving van deze dieren is in zoverre overbodig, omdat ze niet erg verschilden van voornoemde rassen. Ze waren iets kleiner van grootte en standhoogte, d.w.z. ze leken kort op de poten te staan en niet geproportioneerd. Een fokker, genaamd Gustavo Mola, bezat ze rond 1892. Zoals gemeld wordt, kruiste hij ze meermaals en spoedig verdwenen ze weer. Buiten de voornoemde rassen waren er op Cuba ook de tot het vertrouwde Malayen-type behorende dieren, d.w.z. die met lange hals en hoog op de poten, schamel bevederd en een povere staart. Maar de Cubanen leken een voorkeur voor dieren te hebben, die een vollere en weelderige staart hadden.

Maar in de loop der tijden en geschiedenis alsmede na veel oorlogen om de onafhankelijkheid van Cuba werden veel van deze rassen met elkaar gekruist, zelfs met vechthoenders die uit Europa kwamen. Maar het Malayen-type overleefde steeds opnieuw en omdat de Cubanen traditioneel aan deze dieren de voorkeur gaven, ontwikkelde er zich langzamerhand uit deze Malayen-soort en kruisingen met Europese vechthoentypes heel onbewust een soort, die vooral door zijn lange, volle en bijna slepende staart opviel. Daarnaast onderscheidden ze zich door hun aanvalslust, hadden een sterk gebogen snavel, diepliggende fonkelende ogen, zodat ze spoedig voor een speciaal ras doorgingen, waarvan de oorsprong in Cuba lag.

Door de pogingen van een zekere Leandro de la Torriente en een groep enthousiaste pluimveefokkers, die het standpunt vertegenwoordigden op moderne manier een standaard op te stellen, om vorm en kleur van dit ras vast te leggen, werd dit ras dan ook in 1935 door de Nationale Pluimveefokvereniging in Cuba in de

standaard opgenomen en daaraan de naam “Cubalaya” gegeven. Hiermee wilde men symboliseren, dat het op de eerste plaats een van de zgn. Malayos Cola de Camaron (Malayen met een garnaalachtige staart) afstammend oud ras is, dat echter in de republiek Cuba erg populair en verfijnd werd, d.w.z. in wezen ontwikkeld werd, en deze naam verkreeg. De vanaf toen in de standaard vastgelegde kleursoorten wit, zwart en wildkleurig veroorzaakten onder de oude fokkers in het begin erg veel verwarring, omdat ze niet alleen gewend waren aan oude namen als Malayos Pavos en Malayos Cola de Camaron, maar ze hadden met veel moeite jarenlang getracht, eigenschappen weg te fokken, die aan het kruisen met Engelse vechthoenders herinnerden. Zo wordt er gemeld, dat veel oude fokkers in zoverre ontevreden waren over de opgestelde standaard, omdat die niet alleen kleuren en kenmerken precies vastlegt, maar ook vormfouten opvoerde en nu enkele sporen verlangde, ofschoon men volgens traditie op het ontbreken van normale sporen en de aanwezigheid van deze dubbele en meervoudige sporen van knoopachtige vorm lette en daarmee het traditionele aan de dieren tot uitdrukking bracht.

Men was van mening, dat deze vorm van sporen bij de in het wild levende voorouders van dit ras de meest voorkomende was, omdat deze dieren zich zoals men veronderstelde zouden verwonden bij het vechten onder elkaar. Of dit allemaal slechts theorie was of dat er echt iets voor deze constatering te zeggen viel, kan men nu niet meer zeggen. Feit is, dat onze Sumatra’s nu nog de erfelijke factor voor dubbelsporen of drievoudige sporen dragen, in Amerika bijna uitsluitend daarmee voorkomen. Dit soort sporen groeit erg langzaam en bereikt hooguit in het derde jaar de lengte, die een enkel spoor het eerste jaar haalt.

Hoe dan ook, veel fokkers accepteerden de in de nieuwe standaard gestelde eisen, om het ras uniform te maken en de kleuren genetisch vast te leggen, zonder daarbij de oorspronkelijke kenmerken te verwaarlozen. Deze standaard gaf de fokkers het gereedschap voor de fokdierselectie, om dit reeds verder gefokte ras op het 7de Pluimveecongres in Cleveland (USA) 1939 triomfankelijk aan de wereld te kunnen voorstellen. Deze elf dagen durende tentoonstelling werd volgens meldingen door 850.000 mensen uit alle landen bezocht en

daarbij was Cuba als enig Spaanssprekend land met een eigen ras vertegenwoordigd, namelijk de “Cubalaya”. Tenslotte werd het bevestigde ras in 1939 in de Amerikaanse Standard of Perfection opgenomen.

De huidige fokcontroleur/bewaker van de SV van Cubalayafokkers, Gerd Roth, bracht met Pasen 1978 de eerste Cubalaya-broedeieren, die hij van Horst W. Schmudde uit New Jersey kreeg, mee naar Duitsland. Franz Swist uit Bremen liet zich door Horst Schmudde volgroeide dieren sturen. De volgende jaren brachten Gerd Roth, Kurt en Liselotte Wagner, Franz Swist alsmede Volker Carrey de Cubalaya in bij de Vereniging van Duitse Raspluimveefokkers (BDRG) voor de erkenningsprocedure. In de herfst van 1983 werd de Cubalaya officieel door de BDRG in Duitsland erkend.

Cubalaya zijn er in Duitsland in de kleurslagen wildkleurig-kaneelkleurig  (1983), blauw-kaneelkleurig (sinds 1999 erkend) alsmede in wit (sinds 2001 erkend).. Ondertussen is er ook nog de zwarte kleurslag, die echter in Duitsland nog niet erkend is. In de USA bestaan voorts nog de kleurslagen “blue”, “silver duckwing”, “golden” en “blue golden”. Die komen overeen met de Duitse kleuraanduidingen blauw, zilverhalzig/-kaneelkleurig, oranjehalzig/-kaneelkleurig en blauw-oranjehalzig/-kaneelkleurig.

Algemeen

Het ras valt op door de lange afhangende staart met kreeft-achtige struktuur. Ze zijn rustig van karakter, leggen goed en zijn goede moederdieren. Het zijn echter vechthoenders dus meerdere hanen samen is niet mogelijk.

De Cubalaya is super vriendelijk tegenover mensen, snel op de eigenaar  gericht, lopen graag vrij rond en zijn goed bestand zowel tegen warmte alsook kou. Ze hebben ook een nadeel ze zijn erg onbevreesd en gaan op roofdieren af  wat ze nogal eens het leven kost als ze niet van hun moeder of andere volwassen dieren hebben geleerd te vluchten Het ras is niet erkend in Nederland. Wel onder andere in Duitsland,Belgie,Frankrijk, Italie, etcetera. In Amerika is het ras zeer populair en word daar ook als krielvorm gefokt.

Cubalaya

Herkomst
Cuba,in 1939 opgenomen in de standaard in de USA en in 1983 in Duitsland

Algemene indruk
middelgroot, bewegelijk hoen. Hoen met een hellende houding, middelhoge stelling, strijdlustig en uitdagend. Rastypische kenmerken zijn de rechte lijn vanaf de schouders tot het puntje van de staart en de sterke spreiding van de staart ( kreeftenstaart).

Raskenmerken haan;

  • Romp; tamelijk lang, gespierd breedschouderig, geheel breed van schouders tot staart in een hellende lijn
  • Hals; tamelijk lang en krachtig, halsbehang tot op de schouders reikend
  • Rug; Breed over de gehele lengte, tamelijk lang, een ononderbroken lijn van nek tot het puntje van de staart
  • Schouders breed en naar voren tredend
  • Vleugels; kort, breed bij de schouders naar voren tredend, iets aflopend gedragen, maar niet de hielen bedekkend
  • Zadel; vol en rijk bevederd
  • Staart;lang, breed, goed gespreid onder horizontaal gedragen aan het eind iets naar binnen buigend waardoor de rastypische kreeftenstaart zich vormt. De lengte van de staart van staartaanzet tot de staartpunt moet langer zijn dan van snavel tot staartaanzet. Sikkels en bij sikkels lang. Vol en neerhangend gedragen
  • Borst; breed en naar voren tredend gedragen
  • Buik; goed aangetrokken en stevig
  • Kop; kort, breed, met iets uitstekende wenkbrauwen( vrij diep liggende ogen)
  • Gezicht; glad fijn van weefsel helder rood
  • Kam; drierijige erwtekam van voren laag naar achter toe oplopend, mag niet zo  breed zijn dat hij over de ogen komt
  • kinlellen; zeer klein, glad en rood
  • Oren; klein glad en rood
  • Ogen; middelgroot, levendig iets diepliggend; rood tot roodbruin
  • Snavel; kort, sterk, goed gebogen; licht hoorn kleurig
  • Dijen; tamelijk lang en gespierd
  • Loopbenen; vrij lang, wit
  • Tenen; lang goed gespreid gwit
  • Bevedering; hard, lang, glanzend en dicht

Raskenmerken hen.

Behoudens secundaire geslachtkenmerken weinig verschil. Kam kleiner en aan het einde minder opgericht. Ruglijn iets ronder bij overgang rug staart, spoorvorming toegestaan Rastypische staart bij de hen zie afbeelding.

Ernstige fouten

Te opgerichte houding, te kort of te smal lichaam, te lage stelling, te weinig schouder, afhangende staart, te weinig bevedert, enige vorming van een hoek bij overgang rug-staart, te weinig spreiding van de staart

Kleurslagen

Kaneel (in Duitsland wildfarbig-zimtfarbig)

Haan;
kop bruinrood, halsbehang bruinrood naar onderen toe overgaand in een glanzende goudtint, schachtstrepen toegestaan, rug bruinrood, vleugeldekveren rood, vleugelband groen glanzend zwart.

Slagpennen zwart met bruine zoom, kleine slagpennen binnenvaan zwart deels met bruine zoombuitenvaan roodbruin met zwart uiteinde, dit vormt een bruinrode vleugeldriehoek, zadelbehang als halsbehang. Bovenhals, borst, buik en dijen zwart, staartpartij  zwart met groene glans enige bruine zoming toegestaan, dons zwart vermengd met roodbruin

Hen

Kop kastanje bruin, halsbehang donker roodbruin, lichte schachtstreeptekening toegestaan. Rug, vleugel, zadel en staartdekveren kaneelkleurig. Bovenhals, buik en dijen lichtkaneelkleurig. Slagpennen zwart met bruine zoom,kleine slagpennen binnenvaan zwart buitenvaan roodbruin

Blauw kaneelkleurig (DE blau zimtfarbig)

Haan;

kop goudbruin, hals en zadelbehang goudbruin naar onderen toe een heldere goudtint, blauwe schachtstreeptekening toegestaan, rug goudbruin, vleugeldek goudrood, vleugelband blauw, slagpennen blauw met gouden zoom, Kleine slagpennen binnenvaan blauw deels met gouden zoom buitenvaan goudbruin met blauw uiteinde dit vormt de goudbruine vleugeldriehoek, bovenhals, borst, buik dijen blauw, staartveren blauw, enige bruine zoming toegestaan, dons blauwgrijs

Hen
Kop kaneelbruin, halsbehang kaneelbruin, blauwe schachtstreeptekening toegestaan. Rug,vleugel, zadel en staartdekveren kaneelkleurig, bovenhals, borst, buik en dijen licht kaneelkleurig. Slagpennen blauw met kaneelkleurige zoom kleine slagpennen binnenvaan blauw, buitenvaan kaneelkleurig, Staart blauw met kaneelkleurige zoom op de onderste stuurveren meestal een bruinig gepeperde zoom. Dons blauwgrijs tot lichtkaneelkleurig

Wit

Roomwit, bij de hanen in de sierveren een gele gloed toegestaan

Grote fouten anders kleurige delen in de bevedering

Gewicht
haan 2-2.5 kg,
hen 1.5- 2.0 kg

Eigewicht 50 gram, kleur wit tot gelig

Rinmaten
haan 18 mm,
hen 26 mm