Loading…

Minohiki

Minohiki 蓑鶏

De Minohiki is volgens de Japanse rasstandaard ontstaan in de Midden Japanse prefectuur Aichi en Shizuoka. Letterlijk vertaald betekent de naam: zadelbehangsleper (Mino = zadel en hiki = slepen)  1 kamvorm word het meest geprefereerd in de provincie van oorprong, namelijk de aardbei/kussenkam met deuk. Dit noemen ze een chalice of sakazuk kam, wat vertaald schaaltje voor sake betekend.

De rode shojo minohiki lusten graag sake, daarom hebben ze een schaaltje voor de sake nodig om te drinken. Dit is een woordspel shojo = de kleur zinnober ook wel oerangutan genaamd. Dat is weer een persoon die veel sterke drank drinkt. Dat is de reden dat de kam met de deuk HET visitekaartje van de minohiki is, samen met het lange zadelbehang  is het ras verklaard tot cultureel erfgoed en er gold een straf op uitvoer van dieren of eieren. Tot op de dag van vandaag is het nog steeds een zeldzame verschijning (zelfs in Japan) Omdat er daardoor maar zo weinig dieren Europa doordrongen was de Europese basis erg mager waardoor inteelt een serieus probleem werd. Dieren werden krap ouder dan 2 en het was dan ook noodzakelijk voor het handjevol fokkers hier om in te kruisen met oa. Yokohama (een afstammeling van Minohiki) Inmiddels hebben een paar fokkers weer een solide basis weten op te zetten, die qua type bijna helemaal goed zijn, maar qua kleur nog wat werk vereisen.

Voorgestelde standaard voor Minohiki:

  • Kam : in Japan komen meerdere kamvormen voor: Een drierijige- , walnoot-, aardbeikam en kussenkam met deuk (chalice) in verschillende vormen, grootte mag verschillen, hoewel een kleine, fijne kam geprefereerd wordt. In de Provincie van oorsprong in Japan overheerst de ingedeukte kussenkam (Chalice/sakazuk kam) Deze kam wordt geprefereert. Aangezien hier een verhaal aan hangt.  
  • Snavel: Gemiddeld in lengte, stevig en mooi gebogen.
  • Gezicht: Vol, glad tot vlezig. De vlezige types mogen niet te rimpelig worden zoals bij Yamato, maar naarmate dieren ouder worden wel sprekender.
  • Ogen: Licht rood-bruin- oranje. Kinlellen: Als deze aanwezig zijn moeten deze dieprood zijn. Liefst zo klein mogelijk en fijn van textuur.
  • Kop: Gemiddeld in lengte en grootte, schedel een natuurlijke, matige bolling.
  • Hals: Gemiddelde lengte, mooi gebogen.
  •  Halsbehang lang, vol en ruim over de schouders hangend.
  • Rug: Vrij lang, opgerichte houding, breed bij de schouders. In een licht aflopende lijn door naar beneden waar het bij de staart weer omhoog gaat. De lengte van de rug en de volle bevedering geven het een mooi gevuld uiterlijk.
  • Zadelbevedering: Extreem lang en overvloedig, waarbij bij een volwassen haan de zadelveren over de grond slepen nog achter het lijf. Deze bevedering gaat door op het lijf tot onder de vleugels en vormen samen met de staart een fraai gewaad van veren. Pas vanaf een jaar of twee begint er flink lengte in te komen.
  • Staart: Staartstuurveren. Lang en breed en over elkaar heen vallend. Hoe langer hoe beter. Loopt gelijkmatig van de rug in de staart over.
  • Sikkelveren: Meervoudig bevederd, stevig van textuur, slepend over de grond (op z’n minst 80 cm achter het lijf) Staart moet niet geknepen zijn. Een volle slepende staart is gewenst, maar niet overdrijven in lengte.
  • Zadelveren: Meerdere rijen geconcentreerd rond de vetbult bij de staartbasis.
  • Waardoor het het geheel een vol aanblik geeft. Overvloedig en erg lang, ook zeker tot zo’n 80 cm achter het lijf.
  • Dekveren: Matig breed en matig qua stevigheid. Moeten de grond halen en het liefst ook slepend zijn.
  • Vleugels: Groot, goed gevouwen onder een lichte hoek gedragen dicht tegen het lijf aan.Lopen door tot de onderbenen. Mooi gebogen, strak en prominent.
  • Vleugeldekveren: Veren breed, vormen 2 duidelijke banden over de vleugels. Grote slagpennen Breed, lopen geleidelijk bollend naar achteren, volledig verborgen door de secundairen. Kleine slagpennen; Matig breed en sterk. Punten verborgen door de zadelveren.
  • Borst: Breed, vol hooggedragen en iets voorover hangend. Lichaams- en donsveren: Matig lang, stevig. Strak aanliggend. Dons is matig van lengte, niet afhangend.
  • Loopbenen en tenen: Geel. Bij een vooraanzicht staan de poten duidelijk goed uit elkaar in het midden van het lijf, zodat ze een goede houding en ballans hebben vanwege de volle, lange en zware staart. Loopbenen gemiddelde lengte. De tenen zijn lang en goed gespreid.
  • Gewicht: Haan: circa 2500 gram, hen circa 1800 gram (jonge dieren 1350-200 gram)

Erkende kleurslagen in Japan: Akasasa in meerdere genetische voorkomens: Aziatisch roodpatrijs (eb^eb) / Aziatisch patrijs (eb^eb) / Patrijs (e+) / Roodtarwe (Wh/Wh) en een tussenvorm tussen roodtarwe en aziatisch roodpatrijs. Shirosasa in twee genetische voorkomens: Zilverpatrijs e+, Aziatisch zilverpatrijs (eb^eb) Kisasa Aziatisch geel(cr麥e)patrijs (eb^eb) Bij deze geelpatrijs versie is de lichaamskleur van de hennen warm bruin. Go-Shiki: Letterlijk vertaald Vijfkleur. Dit is een oorspronkelijke kleur voor oa. Onagadori en minohiki. Hanen lijken op roodgeschouderd zilverpatrijs, maar de kleur vererft homogeen. Basis is eb^eb. Hennen zijn roestigzilver op het lijf en hebben een zilveren tot lichtgele hals. Taihaku: Wit-> Minohiki wit is een andere genetische versie wit dan beschreven in de westerse genetica. mo w /mo w. Kuikens worden geboren met wit /geel kuikendons met een bruine vlek op de kop. Hysterisch gemottled, oftewel zo gepareld dat het wit ziet, dieren met deze kleur wit laten dan ook wat zwarte spatten door. Shojo : Geel-zwartstaart.